Eén van de eerste emigranten naar Medina was Aboe Salamah. Toen hij met zijn vrouw en kind wilde vertrekken, zei zijn schoonfamilie tegen hem: ‘We zijn niet in staat om jou tegen te houden, maar waarom zouden wij onze dochter met jou laten rondtrekken in het land?’ Daarop namen zij zijn vrouw van hem af.

De familie van Aboe Salamah werd boos en zei: ‘Wij laten ons kind niet met haar nadat jullie haar hebben weggenomen van haar man!’ Daarop trokken beide partijen aan het kind, totdat zijn schouder uit de kom schoot en de familie van Aboe Salamah het kind nam. Daarna vertrok Aboe Salamah in zijn eentje naar Medina.

Nadat haar man was vertrokken en zij haar kind had verloren, ging Oemm Salamah elke ochtend naar de vlakte buiten Mekka en zij bleef daar huilen totdat de avond viel. Nadat dit een jaar lang zo doorging, kreeg één van haar familieleden medelijden met haar en zei: ‘Waarom laten jullie deze arme vrouw niet gaan, nadat jullie haar hebben gescheiden van haar man en haar kind?’ Daarop zei haar familie tegen haar: ‘Ga naar je man toe als je dat wilt.’

Oemm Salamah vroeg haar schoonfamilie om haar kind en zij vertrok naar Medina – een reis van vijfhonderd kilometer – terwijl er niemand anders bij haar was. Toen zij de plaats at-Tan’iem bereikte, werd zij opgemerkt door ‘Oethmaan ibn Talhah. Nadat hij op de hoogte kwam van haar situatie besloot hij om haar naar Medina te begeleiden. Toen zij de plaats Qoebaa- in zicht kregen, zei ‘Oethmaan tegen Oemm Salamah: ‘Jouw man bevindt zich in deze plaats. Ga hier dus naar binnen met de zegeningen van Allah.’ Daarna keerde hij terug naar Mekka.

(Ar-Rahieq al-Makhtoem (de Verzegelde Nectar) van Shaykh Safiyy ar-Rahmaan al-Moebaarakfoerie)