Iedere moslim is verplicht om te geloven dat het goede en het slechte plaatsvinden met de voorbeschikking, de Kennis en de Wil van Allah, maar dat de goede daad en de slechte daad uitgevoerd worden door de dienaar met zijn eigen wil. De dienaar is dan ook verplicht om zich te houden aan de geboden en verboden van Allah. Hij mag Allah dus niet ongehoorzaam zijn en vervolgens zeggen: ‘Allah heeft dit voorbeschikt!’

Allah heeft de Boodschappers gezonden en de Boeken aan hen geopenbaard, zodat zij de mensen de weg van het goede en de weg van het kwade zouden tonen. Allah gaf de mens een verstand en het vermogen om na te denken en Hij maakte voor hem de leiding en de dwaling duidelijk.

Allah zegt: ‘Zeker, Wij hebben hem de weg getoond. Of hij is dankbaar of hij is ondankbaar.’ [Soerat al-Insaan 76:3]

Wanneer de mens bijvoorbeeld het gebed laat of alcohol drinkt, komt hij in aanmerking voor de bestraffing, omdat Hij zich niet heeft gehouden aan het gebod van Allah. Hij dient dan spijt te hebben en berouw te tonen. Het argument van de voorbeschikking zal hem niet vrijstellen van zijn zonde.

De voorbeschikking dient echter als argument te worden gebruikt bij het plaatsvinden van een ramp, zodat de mens weet dat deze afkomstig is van Allah en zodat hij tevreden zal zijn met het oordeel van Allah.

Allah zegt: ‘Er vindt geen ramp plaats op aarde of in jullie zelf behalve dat het in een Boek staat voordat Wij deze schiepen. Zeker, dat is voor Allah gemakkelijk.’ [Soerat al-Hadied 57:22]

Bron: ‘Sharh Arkaan al-Islaam wal Iemaan/Uitleg van de Pilaren van de Islam en het Geloof’ van Shaykh Zienoe